SIPEF toont hoe proper palmolie kan zijn

De palmoliesector heeft geen vlekkeloze reputatie, maar dat is volledig onterecht in het geval van producent SIPEF, die duurzaamheid vooropstelt bij de uitbating van zijn plantages in Indonesië, Papoea-Nieuw-Guinea en Ivoorkust. SIPEF schroefde in het laatste decennium zijn inspanningen gevoelig op en hoopt dat ook Europese politici snel strengere criteria stellen.

2019 is een feestelijk jaar voor SIPEF, want het bedrijf uit Schoten viert zijn honderdjarige bestaan. In die eeuw is SIPEF in de eerste plaats uitgegroeid tot een voortrekker in de sector van palmolie (gebruikt in voeding, cosmetica en biodiesel), niet alleen op economisch vlak maar ook op het gebied van duurzaamheid. Ook voor haar andere teelten – rubber, thee en bananen – draagt de onderneming duurzaamheid hoog in het vaandel.

Toen een groep internationale organisaties in 2005 een duurzaamheidslabel voor palmolie in voeding lanceerde, het RSPO-label, sprong SIPEF meteen op de kar. “Doordat onze activiteiten al grotendeels aan de eisen voldeden, moesten we daarvoor geen ingrijpende maatregelen nemen maar vooral onze administratieve werking aanpassen”, zegt CEO François Van Hoydonck. Ook andere labels, zoals dat van de Rainforest Alliance voor de andere teelten, werden vlot gehaald.

Luchtzuiverende belang

Maar SIPEF ging op eigen initiatief nog verder, door een vooruitstrevend plantagebeleid op te stellen. De drie centrale principes daarin: geen nieuw gebruik van turfgronden, geen onverantwoordelijke ontbossing en geen sociale uitbuiting.

Turfgronden worden vermeden, omdat je die kunt vergelijken met sponzen die bijzonder grote hoeveelheden CO2 absorberen. Als je ze inzet voor plantages, leidt dat tot een enorme uitstoot van broeikasgassen. “Bij het ontwikkelen van 1 hectare turfgrond, komt er zo’n 50 ton CO2 vrij”, legt Van Hoydonck uit. Bestaande plantages op turfgronden worden behouden, omdat dat milieuvriendelijker is dan ze af te bouwen.

Wat ontbossing betreft, een veelgehoord verwijt aan palmoliebedrijven, toonde SIPEF de sector de weg. Voor elke uitbreiding wordt het luchtzuiverende belang van het bos ingeschat. De luchtzuiverende kracht van de nieuwe palmolieplantage mag niet veel kleiner zijn dan die van het bos dat er plaats voor zou moeten ruimen. Die berekening, naast andere ecologische voorwaarden rond bossen, is ondertussen verplicht voor alle producenten die het RSPO-label willen.

Voorsprong opgebouwd

“Een recente studie van het WWF (Wereld Natuur Fonds, red.) toonde trouwens aan dat het Belgische gebruik van soja voor drie keer meer ontbossing zorgt dan dat van palmolie”, zegt Van Hoydonck. “Door de grote druk van ngo’s heeft onze sector een voorsprong opgebouwd tegenover de concurrentie.”

SIPEF investeert ook in technologie om vervuilend methaangas in het afvalwater van fabrieken op te vangen en te gebruiken om elektriciteit te produceren, voor eigen gebruik en voor het lokale elektriciteitsnet. Vijf van SIPEF’s fabrieken zijn al uitgerust met een installatie om methaangas op te vangen en een van deze installaties produceert sinds twee jaar elektriciteit voor het openbare net.

De Antwerpse firma draagt niet alleen zorg voor het milieu, maar ook voor de lokale bevolking, wat breder gaat dan respect voor de eigen werknemers en de creatie van stabiele welvaart in afgelegen gebieden. SIPEF neemt bijvoorbeeld in regio’s van Papoea-Nieuw-Guinea zelfs de rol van de overheid over inzake medische zorg, scholing en weginfrastructuur.

Europese criteria

Ondanks alle inspanningen, heeft SIPEF occasioneel nog te lijden onder het stigma van vervuilers dat aan palmoliebedrijven kleeft. Zo trok het Noorse staatsoliefonds, een van de grootste internationale institutionele beleggers, zich onlangs terug als aandeelhouder van SIPEF omdat het niet geassocieerd wou worden met de palmoliesector. “Ondertussen hebben ze toegegeven dat dit een oppervlakkige en eenzijdige beslissing was, die geen rekening hield met ons individueel beleid”, zegt Van Hoydonck.

Het helpt de perceptie ook niet dat slechts een vijfde (19%) van de globale palmoliesector het duurzame RSPO-label bezit. Volgens Van Hoydonck moet de Europese wetgeving strenger, om zo de duurzame spelers te belonen en de anderen tot een koerswijziging aan te zetten. “Alle palmolie gebruikt in Europa wordt geïmporteerd”, zegt de CEO. “Het is dus relatief eenvoudig om duurzaamheidscriteria in te voeren die het kaf van het koren scheiden.”

 

SIPEF Francois Van Hoydonck.jpg